Afbeelding

Oerend Smart | Zoete zaligheden

Opinie

De komende maand is een feest voor zoetekauwen. Of het nu gaat om chocola, banket of marsepein, het is lastig om er vanaf te blijven. Als je in de geschiedenis van dergelijke lekkernijen duikt, kom je mooie verhalen tegen. Neem de herkomst van marsepein: volgens een legende zou het in 1407 in de Duitse havenstad Lübeck tijdens een hongersnood zijn ‘uitgevonden’. Omdat de Oostzee dichtgevroren was, kon er geen graan meer worden aangevoerd. Op zoek naar een alternatief voor brood, mengden de Lübeckers wat ze nog op voorraad hadden: amandelen en suiker. Zou marsepein echt zo zijn ontstaan? Dat is niet plausibel, want Lübeck had de kostbare amandelen en suiker makkelijk kunnen verhandelen tegen brood en vis. Het is waarschijnlijker dat marsepein uit de Arabische wereld komt en in de 13e eeuw via Spanje en Italië in de rest van Europa is geïntroduceerd.

Ook over de oorsprong van de donut doen diverse theorieën de ronde. In de 17e eeuw zouden Nederlandse migranten in de Verenigde Staten ‘olykoeks’ hebben gebakken: zoete koeken die in olie werden gefrituurd. Recepten uit die tijd gaven aan dat je van deeg nootachtige bollen moest kneden – vandaar dat ze in het Engels als ‘doughnuts’ (deegnoten) bekend kwamen te staan. Het probleem was echter dat de binnenkant van de donuts nooit echt gaar werd. Daarom gingen bakkers ertoe over om in het midden van de beignets noten toe te voegen. In de 19e eeuw kreeg kapitein Hanson Gregory van zijn moeder op zijn reizen steevast donuts mee. Het is niet bekend of hij de noten eruit haalde omdat hij ze niet lekker vond of dat hij de broodjes simpelweg aan zijn stuurwiel spieste. Hoe dan ook, het zou aan Gregory te danken zijn dat de donuts nu een gat in het midden hebben.

Van één zoete zaligheid weten we wel zeker hoe ze is ontstaan, namelijk Nutella. De uitvinder van het wijd en zijd bekende broodbeleg is Pietro Ferrero, een banketbakker uit het stadje Alba in de Noord-Italiaanse regio Piemonte. Na de Tweede Wereldoorlog waren cacaobonen in Italië nauwelijks voorhanden, wat voor Ferrero aanleiding was ze te vervangen door hazelnoten die in zijn streek vanouds werden gekweekt. Hij maakte er hazelnootpasta van en verkocht het vanaf 1946 als ‘Supercrema di Giandujot’. In Italië was de smeuïge crème niet aan te slepen - vooral kinderen waren er gek op. Pietro’s zoon Michele zag de internationale potentie van het product, maar realiseerde zich dat je het dan anders moest noemen. Hij bedacht het makkelijk uitspreekbare ‘Nutella’, waarin ‘nut’ verwees naar de hazelnoten die erin zaten en de uitgang ‘-ella’ associaties met Italië opriep. Vanuit Piemonte veroverde Nutella de wereld - en de rest is geschiedenis.

Geograaf Gert-Jan Hospers schrijft over stedelijke en regionale ontwikkeling op menselijke maat

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant