Afbeelding

Onlandse tijdingen | Wat hebben we onszelf aangedaan?

Opinie

In de winkelstraat hadden de winkeliers de vlag uitgestoken. De lockdown was opgeheven, alles wat niet essentieel was deed weer mee.

Je zou vreugde moeten voelen, maar ik voelde weinig. Deze tijd is een wezenloze; alleen al dat onderscheid tussen ‘essentieel’ en ‘niet essentieel’ voelt als een neerzien op meer dan de helft van de bevolking.
Meetellen of niet meetellen.
Vaccineren of niet vaccineren.
Wie zich verzet is een wappie of een held met burgermoed.
Het virus snijdt als een mes door sociale weefsels.
Misschien zijn mondkapjes, de maskers, wel de ergste aanslag op de sociale samenhang, op hoe we met elkaar verkeren.
En die maskers zijn er nog volop.
We lopen nog steeds rond met gepleisterde gezichten, met halve neuzen en zonder mond. Akelige zwarte of lichtblauwe noodverbanden, waarachter we onze adem ruiken. Die adem is het gif.
Vrijwel niemand is nog aantrekkelijk, we kunnen elkaar niet meer lezen, we zijn vies voor elkaar geworden.
Bij sommigen is het gepleisterde voorkomen ronduit smerig, bij mannen met baarden, bij mensen met een onderkin. De ongelukkigen.
Al lang vervaagd is de herinnering aan die eerste instructies bij het dragen van mondmaskers, aan het niet aanraken ervan met je vingers, het belang van eenmalig gebruik, aan het was-je-handen-stuk, aan de hygiëneregels.
Nu steken de maskers wekenlang verfrommeld in jaszakken, telkens weer voorgebonden, tot ze grauw zien.
Zo vervormd is de waarneming van het menselijk aangezicht door de maskers dat ik nu een weerzin moet overwinnen bij het zien van een vreemde zónder masker, alsof hij of zij een groen gas uitwasemend monster is.
De pandemie heeft xenofoben van ons gemaakt.
En in trein of winkel geen masker dragen is ook nog uitdrukking geworden van asociaal gedrag. Het blote gezicht is niet natuurlijk, het is een provocatie.
Wat hebben we onszelf aangedaan?
Ja, steek de vlag maar uit. Alsof het leven weer bijna normaal is.
Voor mij komt die vlag nog veel te vroeg.
Het leven is nog lang niet normaal.
Ook de nacht is afgeschaft.
Het openbare leven sluit om tien uur in de avond.
De anderhalve meter is nog de norm - nog zo’n wezenloos vervreemdend voorschrift. De dampende extase in een poptempel, de aanstekelijk gedeelde lach in een volle theaterzaal, de lijfelijke nabijheid op een dansvloer - allemaal illegaal verklaard.
Alles wat dampt en aansteekt is verdacht.
Dus onze dagen zijn kort, we ademen omikron, we dragen onze vuile maskers en besmetten elkaar met tienduizenden tegelijk.
Testlocaties dreigen te bezwijken. Boosterlocaties staan leeg.
Maar in de winkelstraat wapperen de vlaggen.
Nee, wapperen doen ze niet, want er is al weken lang weinig wind, en grijze wolken hangen roerloos boven ons.
Zelden telde januari zo weinig zonuren.
Probeer zo maar eens de moed erin te houden.
De caféterrassen staan weer opgesteld, met hun vuurtjes tussen de tafels en hun straalkachels onder parasols.
Hoera. Proost.
We kunnen weer doen alsof de gezelligheid terug is, bij vier graden.
Maar de wind zal weer opsteken.
En regen brengen.
Sluit je ogen en denk aan Engeland. Of Denemarken.

Wim Boevink

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant