Graven

Zeg je Achterhoek en water, dan denk je aan de riviertjes die door onze regio stromen. Met name natuurlijk aan de Berkel en de Slinge en de Oude IJssel. Maar naast die natuurlijke waterwegen zijn er in de loop der eeuwen door de mensen ook waterlopen gegraven. Grachten bijvoorbeeld, om stadjes als Lochem en Groenlo te beschermen. Maar vooral toch waterlopen ten behoeve van de afwatering.

Die gegraven waterlopen hebben allerlei verschillende benamingen, die samenhangen met de breedte ervan. Dat is in het Nederlands zo, maar zeker ook in het Achterhoeks. Een sloot wordt hier meestal een graven genoemd. Behalve in Lochem en Neede, want daar sprak men van oudsher van een graben. Maar ook het woord götte wordt veel gebruikt, meestal als het om een iets bredere sloot gaat. En dan zijn er weer tal van varianten op die twee, al naar gelang de functie die ze hebben. Je hebt bijvoorbeeld een leigraven, een tochtgraven of een loopgötte. Allemaal bedoeld om overtollig regenwater af te voeren naar de eerste de beste laoke. En dat is dan weer een iets bredere sloot (of een klein beekje). Met stromend water, dat in uiteindelijk in een grotere beek (bijvoorbeeld de Berkel) terecht komt. Maar een scheidgraven, ook wel zwetsloot genoemd, is meer bedoeld als duidbare grens tussen twee grondstukken.

Heb je het over een heel brede sloot, die bovendien over langere afstand het water afvoert, dan spreek je over een wettering. Maar dat woord is alleen in de zuidwestelijke Achterhoek bekend.