Hans Compter bij een van zeldzame oldtimers: een in maart 1930 in Keulen gemaakte Duitse Ford Model A phaeton. De auto overleefde de oorlog dankzij export naar België. Foto: Rob Weeber
Hans Compter bij een van zeldzame oldtimers: een in maart 1930 in Keulen gemaakte Duitse Ford Model A phaeton. De auto overleefde de oorlog dankzij export naar België. Foto: Rob Weeber

Handboek voor de Ford verving de Bijbel

EIBERGEN - Op zijn 14e verjaardag kreeg Hans Compter (1940) van een Belgische oom het handboek voor de Ford, uitgegeven door de Ford Motor Company of Belgium. De titel luidde: Ford, het wereldrijtuig. ‘Awel junge, as ge oit n’un voituur gaet kopen, begint dan met den Ford zulle, dien kraigt ge nie stuk’ waren de woorden die zijn 'nonkel' erbij uitsprak. Het duurde niet lang of hij kende het 80-pagina’s tellende handboek uit z’n hoofd. Het paste zelfs in zijn Bijbel, zodat hij zich zondags niet verveelde in de kerk.

De woorden van zijn oom zouden profetisch blijken en bovendien de opstap naar een enorm diverse collectie van zeldzame oldtimers van voor de Tweede Wereldoorlog. In Eibergen staan er slechts enkele uit zijn collectie, maar in Nieuw-Zeeland heeft hij twee hallen met elk zo’n 50 stuks. Hij verzamelde over de gehele wereld, maar de lol zat zeker ook in de handel en restauratie ervan. Compter schat dat er zo’n 1.500 auto’s door zijn handen zijn gegaan. “Het is moeilijk te achterhalen waar die voorliefde voor dat type auto nu echt vandaan komt, maar volgens mij is het in de oorlog ontstaan. Vanuit de ouderlijke woning - in Eindhoven - hadden we zicht op de Philips-fabrieken, waar mijn vader werkte. Daar waren in de oorlog allerlei voertuigen te zien, van vrachtwagen tot tank. Toen moet het zaadje geplant zijn.” Het echte verzamelen begon in 1962, met een Ford. Hij werkte toen als vrijwilliger in Stockholm, in Zweden, waar hij in een Volvo-truck ’s nachts de vuile was van hotels ophaalde en naar de wasserij bracht.

Saabstraaljager
bracht
Hans Compter
naar zijn
eerste auto


In de winter van 1961-1962 zag hij een advertentie in de Aftonbladet met daarin het aanbod: ‘Oude Ford, zeer goede staat. De auto staat in Norrland.’ Hij kocht de T-Ford uit 1926, genaamd Lizzie, ongezien aan de telefoon. Lizzie is afkomstig van de Amerikaanse benaming Tin Lizzie. “Die eigenaar bleek een Zweedse luchtmachtpiloot te zijn en bood me de volgende dag aan gratis naar de auto te vliegen. Het bleek dat hij 200 km boven de poolcirkel stond, op een luchtmachtbasis bij Kiruna. Wist ik veel.” De wagen was in uitstekende staat en volledig aangepast voor het koude klimaat. Na vijf borrels kondigde Compter aan dat hij de volgende dag naar Stockholm terug zou rijden, een reis van ruim 1200 km. Er ontstond enige hilariteit onder de piloten, maar de volgende dag kreeg hij van de Zweedse luchtmacht een volle tank benzine, een reservekan benzine, vier flessen brandspiritus, een pak groene zeep, een busje met amarilpoeder (schuurmiddel; red.), een kan olie, een trechter met tien liter motorolie, een sneeuwschop en drie flessen aquavit. Daarnaast kreeg hij een pelsmantel en bontmuts te leen. Onder Siberische toestanden, hij miste de waarschuwing voor noodweer, gleed hij van de weg en werd uiteindelijk achterstevoren weggesleept. Maar, zoals al eerder voorspeld, een Ford gaat niet kapot en uiteindelijk haalde hij Stockholm.

Het jaar erop, 1963, besloot hij Zweden te verlaten en met de Ford terug te rijden naar Eindhoven. Ook dit werd weer een rit met beproevingen, te meer omdat de wagen was uitgerust voor winterse omstandigheden. Er zat geen ventilatie in en de ramen zaten vast, waardoor de temperatuur binnen ondraaglijk werd. Hij loste het onder meer op door aan de buitenkant op de treeplank te gaan staan en zo verder te rijden. “Op een onbewaakt ogenblik verkocht ik Lizzie in 1976 aan een ondernemer uit Venlo. Ik had daar later behoorlijk spijt van.”

'Je kunt niet
alles houden,
maar ik geniet
van wat ik
nog heb'


Voor zijn bedrijf, hij begon vanaf 1964 een agentschap voor de beste zwemvesten die destijds te koop waren, reisde hij de gehele wereld rond. Tegelijk speurde hij overal naar oldtimers. “Toen ik met mijn hobby begon, was er nog weinig belangstelling voor dergelijke auto’s. Ik was midden jaren zestig in het graafschap Kent in Engeland onderweg, toen ik drie Rolls-Royces, type 20-25 en 25-30, te koop langs de kant van de weg zag staan. Ik informeerde bij de eigenaar of ik ze kon kopen. Dat kon alleen als ik er de andere twee uit de schuur ook bijnam. In totaal rekende ik 500 pond af."

In 1978, hij had zijn bedrijf inmiddels van de hand gedaan, kocht hij een landgoed in Nieuw-Zeeland. Hij had in Nederland tachtig oldtimers staan en wilde ze in een keer verschepen. Het koste hem vijf jaar. Pas in 1983 vond hij ruimte op een vrachtschip dat vanuit Rotterdam met een deel van het ruim leeg naar Nieuw-Zeeland zou varen. Er pasten 63 oldtimers in. Ook zijn zoon is betrokken bij het museum dat hij in Nieuw-Zeeland heeft. Hij ontwerpt houten geraamtes, zoals bij veel Engelse modellen gangbaar was.

Compter woont afwisselend zes maanden in Nederland en zes maanden in Nieuw-Zeeland. Door de coronaperikelen echter zit hij nog in Nederland. Hij is bijna 81 jaar, maar de liefde voor auto’s gaat nooit over. Toch richt hij zich de laatste jaren op een uitdunning van de vloot. “Je kunt niet alles houden. Het aantal auto’s dat ik nu in Nieuw-Zeeland heb staan, is genoeg. Daar kan ik nog van genieten.”



De T-Ford Lizzie waarmee hij van Zweden naar Nederland reed. Foto: eigen foto